Ierland: eiland van heiligen en geleerden


door prof. dr. Geert Lernout *

[ 13 -> ] Op een late winteravond toen alle kroegen leegliepen in Ranelagh, een voorstadje van Dublin, wandelde ik met een paar vrienden naar huis. Uit een pub werd net een dronken oudere man (haren finaal in de war, verse kotsvlekken op broek en jas) onzacht naar buiten geduwd. Hij hield zich aan een van ons overeind, had ondertussen gehoord dat we geen Ieren waren en zei: ‘Bekijk me maar goed, zie wat achthonderd jaar Britse onderdrukking van mij gemaakt heeft.’

Waarschijnlijk is er geen enkel land waar het verleden zo levend is als in Ierland. De geschiedenis, de zorgvuldige selectie van de feiten die een groep mensen zich wil herinneren, dient daar natuurlijk altijd voor. Identiteit valt samen met een gezamenlijke geschiedenis. Een persoon of een groep bestaat pas als hij/zij een welbepaald verleden heeft. Ieder land koestert een deel van dat verleden waarmee het dan het heden zin kan geven en vergeet al de rest. Deze vorm van geschiedenis heeft niet noodzakelijk iets met de werkelijkheid te maken: neutrale feiten kunnen zonder problemen beladen worden met emoties. Vlamingen hebben zo de Guldensporenslag, de Fransen hun Grote Revolutie, en de Amerikanen Vietnam, dat ze in vrij korte tijd van een vernederende nederlaag in een morele overwinning hebben kunnen veranderen. Maar in Ierland heeft deze collectieve geschiedenis een persoonlijke dimensie. Veel Ieren bekijken hun dagelijkse werkelijkheid als een oppervlakkig beeld dat pas betekenis en diepte krijgt als je er een historische dimensie aan toevoegt. Aangezien de selectie van feiten, of zelfs de creatie van mythologieën, altijd mee het domein van de literatuur is geweest, is het onmogelijk [ <- 13-14 -> ] om het werk van een Iers auteur te begrijpen zonder hem in zijn context te plaatsen.

Dit is niet vanzelfsprekend. Onmiddellijk na de publicatie van Ulysses werd over de plaats van dat boek al gebakkeleid door belangrijke critici als Valery Larbaud en de Ierse schrijver Ernest Boyd. Larbaud had in de Nouvelle revue française een artikel geschreven waarin hij Joyce zag als een volgeling van Rabelais, en Leopold Bloom even onsterfelijk vond als Falstaff. De Ierse critici waren het daar niet mee eens: zij zagen Joyces werk net als dat van de dichter William Butler Yeats als een voortzetting van een inheemse traditie en ze stelden terecht dat het boek nagenoeg onleesbaar is zonder een gedegen kennis van de Dublinse realiteit. Deze tegenstelling bestaat nog altijd: vanuit het Europese continent en de Verenigde Staten ziet men Joyce nog steeds als een modernistisch en kosmopolitisch auteur in de Europese traditie van Flaubert, terwijl de Ierse critici vooral de Dublinse dimensie benadrukken. De extreme vormen van beide standpunten zijn even fout: Joyce is zeker niet totaal onleesbaar voor iemand die nooit in Dublin is geweest en hij is veel meer dan een kroniekschrijver van een klein groepje Ierse intellectuelen. Soms lijkt het erop dat er in iedere pub in Dublin een dronken meneer zit die er vast van overtuigd is dat Finnegans Wake een heel eenvoudig boek is dat je alleen maar in plat Dublins moet voorlezen om het kristalhelder te maken. Een variant van deze misvatting is de idee dat de twee laatste werken van Joyce eigenlijk heel erg ingewikkelde practical jokes zijn van een slimme Dubliner die de hele internationale literaire gemeenschap nu al meer dan een halve eeuw voor de gek houdt.

De Amerikaans-continentaal-Europese visie is even eenzijdig: het heeft geen zin om vanuit een bepaalde filosofische stellingname te doen alsof ‘het Dublin van Joyce’ niets meer is dan een constructie van woorden die geen enkel verband heeft met de werkelijkheid. Maar het trieste feit is dat wie niet weet hoe Dublin in elkaar zit een van de belangrijkste dimensies in het boek mist. Ulysses is ook het boek van een stad, en Dublin speelt op [ <- 14-15 -> ] sommige plaatsen in het boek misschien wel een belangrijkere rol dan de personages.

Het duidelijkst heeft Joyce zelf zijn standpunt verwoord in een gesprek met Arthur Power. Toen deze jonge Ierse schrijver, niet zolang na de publicatie van Ulysses, Joyce in Parijs kwam bezoeken, zei hij Joyce dat hij naar Franse modellen wou gaan schrijven, omdat hij zich niet langer Iers voelde en internationaal wilde worden, zoals alle grote schrijvers. ‘Die waren eerst nationaal,’ zei Joyce,

en het was door de intensiteit van hun nationalisme dat ze internationaal konden worden; kijk maar naar Toergenjev. Herinner je je zijn Jagersverhalen, hoe lokaal dat wel was – en toch groeide uit dat zaadje een groot internationaal auteur. En ikzelf, ik schrijf altijd over Dublin, want als ik dichtbij het hart van Dublin kan komen, dan raak ik het hart van alle steden in de wereld. In het particuliere zit het universele vervat.

Het mooie aan deze anekdote is overigens dat Joyce twintig jaar eerder het standpunt van Power zou hebben verdedigd, maar hij moest eerst in boeken zoals Dubliners en A Portrait of the Artist as a Young Man en in navolging van Toergenjev zijn eigen stad van binnen leren kennen. Daarom is het nuttig en zelfs noodzakelijk om eerst een paar elementen uit de Ierse geschiedenis te belichten die van belang zijn voor het werk van Joyce.

De Ierse geschiedenis bestaat ook zonder Joyce. Nog vandaag sterven er mensen als direct gevolg van een verschillende interpretatie van de ‘feiten’ uit de Ierse geschiedenis. Ulster is Ierlands vierde provincie als je een republikein bent, en Joyce maakte zich nogal vrolijk toen de verse Ierse Vrijstaat in 1922 zijn eerste postzegel uitbracht met als achtergrond het hele Ierse eiland: ‘Het enige land ter wereld dat grondgebied van een ander land op zijn postzegels zet.’ Maar als je geen republikein bent, dan heet dat stuk van het eiland Noord-Ierland en is het een deel van Groot-Brittannië. Dit is in Ierland geen academische of folkloristische aangelegenheid zoals de Guldensporenslag in Vlaanderen. [ <- 15]

[ 16 -> ] De twee tegenstanders in Ulster staan niet langer als katholieken of protestanten tegenover elkaar. De ontkerkelijking is in Ierland misschien iets minder dan in de rest van Europa, maar de katholieke kerk heeft het IRA altijd veroordeeld. Ook de moordenaars aan de andere kant hebben niet echt meer een kerk achter zich staan, met de mogelijke uitzondering van die van Ian Paisley. De twee groepen in Ulster zien dezelfde feiten uit dezelfde geschiedenis door verschillende ogen, een beetje alsof de Fransen vandaag ook nog de Guldensporenslag zouden herdenken. Aan de republikeinse kant is het verhaal duidelijk: de Ierse Kelten leefden in vrede met zichzelf en met God tot de Normandische heren, die een eeuw eerder de Angelen en de Saksen in Engeland hadden overwonnen ook Ierland onder de knoet kregen. Vanaf dat ogenblik is de hele Ierse geschiedenis een reeks nobele mislukte pogingen om de Britten weer buiten te gooien. Dit zou pas in 1922 lukken, maar de prijs die betaald werd was Ulster, omdat daar de meerderheid niet voor een scheiding van Engeland te vinden was. Volgens de republikeinen zal Ierland pas echt vrij zijn plaats tussen de natiën van de wereld kunnen innemen als over het hele eiland opnieuw de groen-wit-oranje vlag waait.

Maar de laatste twintig jaar is er in de republiek een beweging op gang gekomen van zogenaamde revisionistische historici die deze nationale mythe willen corrigeren. Zij laten zien dat elk feit ook een andere kant heeft, dat de belangrijkste strijders voor home rule in de negentiende eeuw protestanten waren, dat de zogenaamde traditie van mislukte helden en nobele mislukkingen wellicht mee verantwoordelijk is voor het meedogenloze terrorisme vandaag. Joyces afwijzende houding tegenover het Ierse nationalisme ligt daar niet zover vandaan. Hoewel de wortels van het conflict in Ulster en van heel wat andere hedendaagse Ierse problemen duidelijk in de tweede helft van de negentiende eeuw liggen, zien de Ieren het zelf liever wat ruimer en voor alle duidelijkheid kunnen we hen daarin maar beter even volgen.

De Ieren zien zichzelf eerst en vooral als Kelten, als een kleine groep afstammelingen van de bevolkingsgroep die zich in Cen- [ <- 16-17 -> ] traal-Europa begon te manifesteren in de vroege ijzertijd en die de Hallstattcultuur (genoemd naar een dorp in Oostenrijk) en vanaf 500 v.Chr. de La Tènencultuur (in Zwitserland) ontwikkelde. Deze Kelten belegerden Rome in 390 v.Chr. en beheersten West- en Centraal-Europa tot Spanje. De Oude Belgen waar Caesar zoveel last mee had, waren meer dan waarschijnlijk ook Kelten. Geholpen door hun betere wapens drongen ze door tot in Engeland en Ierland, waar ze pas in 150 v.Chr. aankwamen. Door opeenvolgende invasies uit het oosten werden de Kelten steeds verder naar het westen gedreven, en hun taal overleeft vandaag alleen nog gedeeltelijk in Bretagne, Wales, Schotland en in het westen van Ierland

De Kelten vielen pas in de de tweede eeuw v.Chr. Ierland binnen en de vele overblijfselen uit het stenen tijdperk zoals de megalithische graven, de dolmens en steenkringen hebben dus niks met de Kelten of met hun druïden te maken. De Kelten leefden lange tijd in Ierland op de manier die in de Ierse mythen wordt beschreven. Ze waren een ruiters- en krijgersvolk en hun levenswijze verschilde niet zoveel van die van de Griekse stammen die door Homeros worden beschreven. Vrouwen en slaven werkten in de landbouw, vooral de veeteelt, en de ruiters/krijgers hielden zich bezig met het roven van het vee van andere stammen. Het centrum van een dergelijke groep was wel het ‘hof’ van een krijgsheer, maar de Kelten waren bouwers en ze hadden de neiging om hun standplaatsen vrij snel te veranderen omdat ze hun vee moesten volgen. Het ‘hof’ was dus eerder een heer en een groep krijgers dan een plaats.

Een van de belangrijkste personen aan het hof was de bard of de dichter: hij was het die de roem van zijn broodheer kon vestigen. Ook in de mythen speelde hij soms een belangrijke rol en dat bleef nog heel lang zo. De ‘ollam’ of voornaamste dichter aan een groter hof was even belangrijk in rang als een bisschop of een heerser over een kleiner gebied. De Ierse dichters waren eigenlijk de afstammelingen van de druïden waarover Caesar het al had gehad. Om redenen die nog altijd niet helemaal duidelijk zijn [ <- 17-18 -> ] kwam het na de kerstening van Ierland tot een overeenkomst tussen deze heidense priesters en de christelijke monniken. De dichters pasten zich aan het Latijnse schrift aan (voorheen kenden ze alleen het ‘ogham’, een systeem van inkepingen dat alleen nuttig is voor opschriften en andere korte teksten) en schreven hun mythen en legenden op die later verzameld werden in het ‘Leabhar Gabhála’, een mythische geschiedenis van Ierland. De twee grote cycli van verhalen zijn die rond de helden Cuchulain en Finn McCool. In ieder geval ontstond er zo een situatie die waarschijnlijk uniek is in Europa: de kerk had in Ierland geen monopolie op geletterdheid. En de macht van de dichters was niet gering: nog in 1539 werd in een officieel verdrag de voorwaarde opgenomen dat de straf voor overtreding enerzijds excommunicatie door de clerus was, en anderzijds satire vanwege de dichters. We weten niet wat de Ieren zelf erger vonden.

Veel van wat we over het vroegste deel van de geschiedenis van Ierland kennen is zoals in Griekenland gebaseerd op de mythen die werden neergeschreven toen de heroïsche tijd allang voorbij was. In de achtste eeuw schreven de monniken in het Iers en in het Latijn over een lang vervlogen tijd van helden. Ondertussen was Ierland een christelijk landbouwland geworden. De koningen van die latere periode waren weinig meer dan herenboeren. Zowel in ‘Ulysses’ als in ‘Finnegans Wake’ verwijst Joyce graag naar deze heroïsche periode. In ‘Ulysses’ parodieert hij in het twaalfde hoofdstuk de mythologische verteltrant van de negentiende-eeuwse vertalingen van de Ierse mythen en in ‘Finnegans Wake’ is Finn McCool een van de incarnaties van de mannelijke hoofdfiguur.

We krijgen voor het eerst een duidelijker beeld van de manier waarop de Ierse maatschappij werkt wanneer Ierland gekerstend wordt. Traditioneel beschouwt men Sint-Patrick als de apostel van Ierland, en zoals bij alles in Ierland zijn er verschillende versies van zijn missie en de vorm die de eerste Ierse kerk onder zijn invloed gekregen zou hebben. De katholieke Ieren benadrukken natuurlijk, vooral sinds de onderdrukking van de roomse kerk in de achttiende en negentiende eeuw, dat Patrick een katholiek hei- [ <- 18-19 -> ] lige is, die zoals dat hoort absoluut trouw was aan de paus. Maar de protestanten legden een grote nadruk op het feit dat men Patrick misschien wel een katholieke maar zeker geen roomse heilige kan noemen. Zij beweerden dat Patricks zogenaamde persoonlijke zegening door de paus van Rome waarschijnlijk een vrome maar late mythe was, en dat het duidelijk is dat de vroegste Ierse kerk maar al te graag een eigen koers voer. Nog tot in de elfde eeuw bestond er een vinnige strijd tussen de Ierse bisschoppen en de rest van de wereld over zulke belangrijke strijdpunten als het berekenen van de datum van Pasen. In ieder geval is het zo dat Ierland in de vijfde, zesde en zevende eeuw een van de weinige plaatsen in Europa was waar het christendom, en met het christendom ook de erfenis van het Romeinse Rijk, bewaard werden. Vooral in de periode waarin hij ‘Finnegans Wake’ schreef, was Joyce gefascineerd door Sint-Patrick en andere vroege heiligen uit Ierland zoals Brendan, Kevin en Bridget. Over Sint-Patrick las hij alles, van ernstige sociologische studies uit de Franse school van Emile Durkheim, zoals Stefan Czarnowski‘s Le culte des héros et ses conditions sociales: Saint Patrick, héro de l‘Irlande, tot traktaatjes van de Catholic Truth Society, een uitgeverij die goedkope boekjes op de markt bracht om als tegengif te dienen voor gelijkaardig populaire schrijfsels van het Leger des Heils of andere protestantse organisaties.

Vanaf het begin was het Ierse christendom opgebouwd romdom kloosters. In die kloosters woonden monniken die eeuwenlang de oude Latijnse manuscripten kopieerden en zo een belangrijk deel van de klassieke oudheid bewaard hebben. Het belangrijkste boek uit deze traditie is het prachtige ‘Book of Kells’, een geïllustreerd manuscript van de evangelies waarin de woorden van de Schrift bijna verdrongen worden door de soms sierlijke en soms wanstaltige tekeningen van planten, dieren en mensen in de marges. Ook dit boek zou zijn invloed op ‘Finnegans Wake’ hebben.

Een belangrijk aspect van het Ierse katholicisme vindt zijn oorsprong in de kloosters. Het Ierse katholicisme staat in verge- [ <- 19-20 -> ] lijking met de bleke en conventionele vorm die we in West-Europa kennen veel dichter bij de passionele zuiderse godsdienst van Lourdes of Fatima. Ook vandaag nog is Ierland een land van boete en kastijding waar vasten en pijniging deel uitmaken van het leven. In Lough Derg leven de pelgrims een paar dagen lang zonder te eten en te slapen op een eilandje in het meer en brengen hun tijd door met het opzeggen van een hele reeks vastgestelde gebeden. In het westen van Ierland klimmen de echte gelovigen op hun blote voeten of knieën de berg Croagh Patrick op. Deze praktijken steunen op eeuwenoude tradities die hun oorsprong vinden in het leven van de monniken die op soms nauwelijks onbereikbare [sic] plaatsen een leven van ontbering en gebed leidden.

Ook vandaag nog is het katholicisme zo‘n onaantastbare macht in Ierland dat de vertegenwoordigers van de kerk het zich kunnen veroorloven veel minder verkrampt op kritiek of grapjes te reageren dan we bij ons gewend zijn. Zo hoorde ik op een populaire talkshow van de Ierse televisie de interviewer op de volgende manier de pastoor aankondigen van het bedevaardsoord [sic] waar de gelovigen op blote voeten of knieën de heilige berg beklimmen: ‘Een hartelijk applaus voor de eerwaarde heer Flynn! Wel eerwaarde, slijpen de priesters nog altijd de stenen op Croagh Patrick?’ In elk ander Europees land zou de priester verontwaardigd opstaan en weglopen, of handenwringend het gesprek naar een ernstiger onderwerp leiden. Eerwaarde heer Flynn niet. Die glimlachte even en zei: ‘Ach nee, daar hebben we tegenwoordig toch machines voor.’ Een ander aspect van het Ierse geloof dat Joyce fascineerde waren de profetieën van Sint-Malachy van Armagh, waarin aan iedere paus vanaf Celestinus II (verkozen in 1130) tot het einde van de wereld, een Latijnse spreuk wordt toegewezen. Joyce verwerkte de spreuken in Finnegans Wake.

Naast het gebed en de boetedoening was de studie in deze kloosters een belangrijke bezigheid en Ierland wordt niet voor niets het Eiland van Heiligen en Geleerden genoemd. In de achtste en negende eeuw zwermde de monastieke vorm van het christendom vanuit Ierland opnieuw over het Europese vasteland uit [ <- 20-21 -> ] en de Ierse monniken stichtten kloosters en bouwden kathedralen in heel Europa: Columbanus stichtte kloosters in Annegray en Luxeuil, Sint-Gall het klooster in Sankt Gallen, Wilfried bekeerde de Friezen, Willebrordus werd bisschop van Utrecht en Bonifacius apostel van de Duitsers.

Ondertussen was in Ierland zelf de belangrijkste vijand van de Ierse kloosters niet het wereldlijke gezag dat uiteindelijk weinig voorstelde, maar wel de Noormannen die maar al te graag en regelmatig een bezoek brachten aan de rijke kloosters. Nu bestond dit soort invallen over de Ierse zee al voor de Noormannen met hun tochten begonnen. Sint-Patrick zelf werd in Engeland door een groep Ieren gevangengenomen en als slaaf tewerkgesteld. Maar de kloosters werden gewend ontzien te worden door Ierse kapers en de heidense Noren en Denen kon je niet excommuniceren.

Vanaf het midden van de negende eeuw veranderden de strooptochten in georganiseerde bezettingen. Net als in andere plaatsen in Europa kwamen hele legers Noren en Denen naar Ierland om er zich permanent te vestigen. De Noormannen stichtten de eerste steden aan de mondingen van de grote rivieren: Dublin aan de Liffey, Cork aan de Lee, Limerick aan de Shannon, en dit verklaart ook de stadsnamen die op ‘ford’ eindigen zoals Wexford en Waterford. De Ierse weerstand tegen deze invasies was zwak omdat de Ieren geen gemeenschappelijk militair commando hadden: er waren twee grote rijken, een in het noorden en een in het zuiden, met in het midden een min of meer onafhankelijk gebied. Op deze manier begon een patroon dat nagenoeg de hele Ierse geschiedenis zou bepalen: twee Ierse fracties gebruikten een buitenlandse indringer om hun eigen ruzies uit te vechten, en op zijn beurt maakte de buitenlandse indringer handig gebruik van de verdeeldheid tussen de Ieren.

In 976 bracht de Ierse koning Brian Boru het centrale deel van Ierland onder zijn controle door de belangrijkste stedelijke bolwerken van de Noormannen te veroveren. Tegen het begin van de volgende eeuw had Brian Boru de Noren in Dublin verslagen. Hij [ <- 21-22 -> ] riep zich uit tot keizer van Ierland in 1002. Brian Boru sneuvelde wel in de slag bij Clontarf, maar de coalitie van de koning van Leinster en de Dublinse Noren was verslagen. Toch wordt 1014 algemeen beschouwd als het moment waarop de invloed van de vikings in Ierland tot een einde kwam: hun invloed op de ruzies tussen de Ierse vorstendommen was definitief afgelopen. Joyce hechtte veel belang aan de Scandinavische oorsprong van zijn geboortestad. Als student leerde hij Deens-Noors om Ibsen te kunnen lezen en hij maakte van HCE, de held uit Finnegans Wake, een Noor en strooide in het hele boek kwistig Scandinavische woorden rond.

Met Brian Boru, de stichter van een centrale dynastie naar Europees feodaal model, stierf ook dat model zelf. Na hem had geen enkel heerser ooit nog zoveel macht; er waren nog wel ‘hoge koningen’ maar dat was nu ‘met opposities’, wat betekende dat een provinciale koning aanspraak maakte op een titel en dat een deel van het rijk het daar niet mee eens was. Opnieuw verviel Ierland in een strijd tussen rijken en rijkjes, tot in de tweede helft van de twaalfde eeuw de familie O‘Connor een grote macht begon te verwerven. Ruaidri of Rory O‘Connor wordt algemeen beschouwd als de laatste hoge koning van Ierland en hij was inderdaad op weg om opnieuw een soort feodale macht te vestigen. Maar in een banale ruzie met een buur die de steun van O‘Connor had, riep de koning van Leinster, Dermot MacMurrough, de hulp in van de Normandiërs, die een dikke eeuw eerder Engeland en Wales al hadden veroverd.

In 1169 landde een Normandisch leger in de buurt van Wexford. Het leger dat Dermot kwam helpen bestond voor het grootste deel uit Normandiërs uit Wales (voorvaders van de Ierse families FitzGilbert, Fitzgerald, FitzHenry), maar ook een hele groep Vlamingen (Prendergast, Fleming, Roche, Cheevers), genoeg om de Ierse kroniekschrijvers te doen verwijzen naar 1169 als het jaar ‘waarin een vloot van Vlamingen naar Ierland kwam’. Uiteindelijk was het niet echt de bedoeling het land in te nemen, maar na een paar schermutselingen kwam Richard Strongbow, [ <- 22-23 -> ] met een legermacht van tweehonderd ridders en duizend soldaten over. Na een bloedig gevecht viel Waterford en als prijs trouwde Strongbow met de dochter van MacMurrough wat hem meteen een erfelijke claim op het ierse grondgebied bezorgde. Strongbow veroverde nu heel Ierland. Eerst versloeg hij de Noren in Dublin en in 1171 kwam Hendrik II, de koning van Frankrijk en Engeland, naar Ierland waar hij een verdrag sloot met Rory O‘Connor: die bleef ard-rï (hoge koning) maar aanvaardde het gezag van Hendrik en kreeg in ruil het land in het westen en noorden van Ierland dat niet door de Normandiërs veroverd was. Dit was slechts een tijdelijke overeenkomst: de Normandische heren veroverden steeds grotere stukken van het nog Ierse landsdeel en organiseerden het land volgens het feodale systeem. Voortdurend nieuwe groepen jonge ridders sloten een alliantie om de rest van Ierland te controleren. In 1235 stak een leger de Shannon over en veroverde Connacht, de meest westelijke provincie die verdeeld werd onder de Normandiërs, de Welshmen en de Vlamingen. Zij stichtten omwalde steden zoals Athenry en Galway, maar er waren niet genoeg ridders om een echt feodale structuur op te leggen.

De belangrijkste bijdrage van de Normandiërs was hun sterk centraal gezag. In Dublin Castle werd een administratie opgericht, er werd een munt geslagen en een rechtssysteem geïntroduceerd. Tegen het einde van de dertiende eeuw werd een begin gemaakt van een parlement dat bestond uit verkozenen van de verschillende graafschappen. De steden en de handel bloeiden, de grote middeleeuwse kloosterorden, de dominicanen en franciscanen, stichtten nieuwe kloosters in Ierland, en er werden kerken en kathedralen gebouwd.

In de viertiende eeuw werden de nakomelingen van de Normandische ridders steeds Ierser: vanuit Engeland was er weinig interesse voor wat er in Ierland gebeurde en vooral in het westen van het land was er meer contact met de Ierse adel dan met de Engelsen. Zo veranderden de Normandische ‘de Burghsœ in de Ierse Burkes van Connacht, die zich in niets meer onderscheid- [ <- 23-24 -> ] den van hun Ierse buren. Uiteindelijk waren alleen nog het gebied rond Dublin aan de oostkust (de ‘Pale’) en de voornaamste steden echt Engels te noemen: de rest van het land was Iers, hoezeer men ook probeerde door wetten en statuten de Ierse taal en gebruiken terug te dringen. Op die manier werd het onmogelijk om een Engelse gouverneur te sturen en waren de Anglo-Ierse en Ierse adel daarom de enigen die nog in staat waren het land te besturen.

In 1534 kwam daar een religieuze dimensie bij: Hendrik VIII brak met Rome en probeerde in heel zijn rijk zijn nieuwe kerk op te leggen. Maar de belangrijkste reden van de hernieuwde Engelse aandacht voor Ierland was Europees: in de strijd met Spanje werd Ierland een belangrijke pion. Zoals de Britten de Nederlanders steunden in hun strijd met Spanje, zo steunden de Spanjaarden de Ierse rebellen. En Engeland was nu ook een imperialistische mogendheid aan het worden: veel van de Britse kolonisten van Noord-Amerika hadden hun job geleerd in Ierland. Hendrik liet dan ook de opstand van Thomas Offaly, de gouverneur van Ierland, bloedig neerslaan. Vanaf dat ogenblik zou de Ierse gouverneur of onderkoning altijd een Engelsman zijn en er zou altijd een Engels leger in Dublin blijven. In 1536 stemde het Ierse parlement een wet die Hendrik hoofd maakte van de ‘Kerk van Ierland’ en in 1541 werd hij koning van Ierland, de eerste Engelsman die deze titel droeg.

De opeenvolgende koningen in Londen slaagden er niet in de religieuze weerstand van de Ieren (gesteund door contrareformatorische missionarissen van het continent) te breken. Hugh O‘Neill was leider van een Ierse opstand onder Elisabeth: hij sloot een overeenkomst met de Spanjaarden maar werd definitief verslagen in de Slag van Kinsale. Een nieuw en dubbel patroon werd nu ingesteld dat zich bij elke opstand zou herhalen: vooral in Ulster werden de Ierse boeren van hun land verdreven en vervangen door kolonisten uit Noord-Engeland en Schotland. De Ieren zelf werden steeds verder naar het westen van het land gedreven. Anderzijds verdwenen de verslagen legers van de Ierse opstandelingen naar het continent: zij werden de ‘Wild Geese’, [ <- 24-25 -> ] de wilde ganzen. Deze Ierse beroepssoldaten, verre afstammelingen van de Keltische krijgers, trokken naar Europa waar een ruime keuze interessante conflicten voorhanden was. Een deel van hen sloot zich aan bij de Spaanse legers die de Zuidelijke Nederlanden bezetten, anderen vochten voor de Engelsen en Nederlanders aan de andere kant. Ook Frankrijk, Italië en Spanje waren begeerde bestemmingen, al was het maar omdat men daar tenminste katholiek was. Op deze manier kreeg je vele jaren later een president MacMahon in Frankrijk en een eerste minister O‘Donnell in Spanje. Een andere vorm van emigratie was religieus: op het continent, onder meer in Leuven, het noordelijke centrum van de Contrareformatie, werden Ierse priesters en bisschoppen opgeleid en gewijd en Ierse boeken geschreven en gedrukt. Hoe meer de godsdienstvrijheid in Ierland beknot werd, hoe belangrijker deze band met het continent zou worden.

Een ander gevolg van deze politieke ontwikkelingen was het sneller verdwijnen van de Ierse taal en zelfs van de Ierse manuscripten. De kloosters en de kerk waren in heel de geschiedenis van Ierland de bewaarders van de geschreven traditie geweest, en nu de kloosters werden gesloten en de priesters verplicht te emigreren, verdwenen steeds meer manuscripten en met hen ook de Ierse geschiedenis. Michael O‘Clery, een broeder in het Ierse franciscanenklooster in Leuven, werd door zijn oversten naar Ierland gestuurd om boeken en manuscripten te verzamelen en te kopiëren. Oorspronkelijk bleef deze actie beperkt tot de heiligenlevens, maar na een tijd begon O‘Clery met drie anderen ook de Ierse kronieken en legenden bij elkaar te brengen en te kopiëren. De Vier Meesters, zoals ze werden genoemd, namen de bronnen die ze raadpleegden over zoals ze ze vonden en op die manier bewaarden ze veel materiaal dat anders onherroepelijk verloren zou zijn gegaan. Hun belangrijkste werken zijn de al eerder vermelde Leabhar Gabhála en De Annalen van het Koninkrijk Ierland, een chronologie van alles wat Michael O‘Clery en zijn drie collega‘s in hun bronnenmateriaal konden vinden. Toen de Annalen klaar waren, ging Broeder Michael terug naar [ <- 25-26 -> ] Leuven waar hij stierf. Joyce was erg geïnteresseerd in de Vier Meesters en hij gaf hun een rol in Finnegans Wake, waar ze onder meer samenvallen met de vier Ierse provincies, met de windrichtingen, en met de schrijvers van de vier evangelies.

Tegen het einde van de achttiende eeuw was de dominantie van de protestantse aristocratie nagenoeg compleet: het parlement bestond alleen nog uit protestanten. Katholieken konden geen eigendommen bezitten, de export werd aan banden gelegd en in sommige gevallen, zoals de uitvoer van wol, zelfs totaal vernietigd. Deze zogenaamde ‘penal laws’ waren bedoeld om de katholieke godsdienst in Ierland te vernietigen, maar de wetten die de concrete religieuze gewoonten en praktijken verboden, werden nauwelijks toegepast. Veel belangrijker voor het politieke evenwicht waren de wetten die het politieke leven bepaalden: katholieken konden geen lid van het parlement zijn en geen officiële functies vervullen (zelfs niet op het laagste niveau). Ze mochten geen advocaat worden en werden niet toegelaten in het leger of de marine. Verder was het katholieken verboden land te kopen of te pachten voor langer dan 31 jaar. In 1778 was nog maar 5% van het land in handen van de katholieken. De toestand van de Ierse boeren was zo erbarmelijk dat Jonathan Swift, de protestantse deken van de kathedraal van Sint-Patrick in Dublin, in een satirisch pamflet voorstelde om de twee problemen van hongersnood en overbevolking tegelijk op te lossen door alle kinderen van één jaar oud als delicatesse te laten opeten door de rijken.

Op het einde van de negentiende eeuw was er weer een opstand, dit keer gesteund door de nieuwe vijand van de Britten, revolutionair Frankrijk. Maar de Franse invasie mislukte en de opstanden werden in heel Ierland neergeslagen. Het resultaat was dat de Britse regering nu aandrong op het verplaatsen van het Ierse parlement naar Londen. De ‘Act of Union’ maakte Ierland een deel van het Verenigd Koninkrijk. Vanaf dit ogenblik was het Ierse probleem een zaak van het Londense parlement.

De eerste grote Ierse parlementariër was Daniel O‘Connell, zelf een van de eerste katholieken die na een verandering van de [ <- 26-27 -> ] wet advocaat was kunnen worden. O‘Connell voerde eerst strijd voor de katholieke emancipatie, het afschaffen van alle wetten die de rechten van het katholieke deel van de bevolking beperkten. Dit gebeurde zelfs in een parlement waarin alleen protestanten zitting hadden: in 1828 werd O‘Connell zelf verkozen (hoewel katholieken geen lid van het parlement konden zijn, was er geen enkele wet die hen verbood zich kandidaat te stellen) en in 1829 schafte het Lagerhuis in Londen nagenoeg alle discriminerende wetten af. Tussen 1845 en 1850 kwam er nog een factor bij: de aardappeloogst mislukte jaar na jaar en aangezien driekwart van de Ierse bevolking rechtstreeks afhankelijk was van de landbouw en aardappelen het voornaamste dieet vormden, was dit een regelrechte ramp. De enige uitweg voor de arme bevolking was emigratie naar Engeland en de Verenigde Staten, soms langs de goedkopere route via Canada waarbij gemiddeld een vijfde van de reizigers door honger en ziekten omkwam. Het enorme werkloosheidsprobleem als gevolg van de industrialisering had zich opgelost op een ‘natuurlijke’ wijze, die zelfs Swift niet had kunnen voorzien. In vijf jaar verloor Ierland twee miljoen inwoners: een miljoen door emigratie, een miljoen door de hongerdood. Vanaf nu zou ook Amerika in het Ierse conflict een rol gaan spelen.

‘The Great Famine’ of grote hongersnood werd en wordt door de Ieren beschouwd als een volkerenmoord en zorgde voor een nieuwe radicalisering van de strijd voor onafhankelijkheid. In 1858 werd in Dublin en in New York de Irish Republican Brotherhood opgericht, een geheime organisatie die zich alleen richtte op een militair afgedwongen onafhankelijkheid. Een poging tot staatsgreep in 1867 mislukte omdat de organisatie volledig door de Britse inlichtingendienst was geïnfiltreerd. Maar de belangrijkste ontwikkeling was toch de parlementaire doorbraak van de home rule partij, die een beperkte onafhankelijkheid nastreefde met parlementaire middelen. Een radicale fractie van deze partij ontdekte dat ze de werkzaamheden van het parlement in Londen grondig in de war kon sturen door gebruik te maken van eenvou- [ <- 27-28 -> ] dige parlementaire middelen. Charles Stewart Parnell, een protestants landeigenaar, was de belangrijkste figuur in deze fractie en hij pestte de geëerde leden van het Lagerhuis het bloed onder de nagels vandaan. Tegelijkertijd zorgde Michael Davitt, de radicale leider van de beweging voor landhervorming, voor een spectaculaire agitatie op het platteland, waar arme Ierse boeren door hun Engelse landeigenaars van het land werden gezet als ze de pacht niet konden betalen. Parnell werd voorzitter van de door Davitt gestichte ‘Land League’. De Land League pionierde acties van geweldloos verzet die in heel de wereld navolging zouden vinden: Kapitein Boycott en zijn familie werden zo effectief genegeerd dat hun oogst alleen kon worden binnengehaald door een groep protestantse arbeiders die beschermd moesten worden door een troepenmacht. De oogst was 350 pond waard, de hele operatie had meer dan het tienvoudige gekost en de Ieren hadden de wereld een nieuw woord gegeven. Dankzij de verkiezingsoverwinning van Parnell in Ierland, maar nog meer door die van de liberale partij onder Gladstone in Engeland, werd de landhervorming in 1881 doorgevoerd. De volgende nationale verkiezingen, de eerste met min of meer democratisch stemrecht, werden opnieuw gewonnen door Gladstone, maar belangrijker was dat nagenoeg alle kandidaten van de home rule partij van Parnell verkozen werden. Gladstone beschouwde home rule vanaf dat ogenblik als een duidelijke eis van de gehele Ierse bevolking die hij in het parlement wilde laten respecteren. Maar de radicalen van zijn eigen linker- en rechtervleugel stemden zijn voorstel weg en Gladstone verloor de volgende verkiezingen. In Ierland werden Parnell en Davitt ondertussen als helden vereerd. In A Portrait of the Artist as a Young Man heeft Dante, de gouvernante van de Dedaluskinderen twee haarborstels, één met een handvat in groen vilt voor Parnell en één met bruin vilt voor Davitt.

Parnell had zich altijd van het geweld gedistantieerd maar in 1890 publiceerde The Times een reeks brieven van zijn hand waarin het moorden en het geweld werden goedgepraat. In het proces dat daarop volgde werd een overgelopen nationalist Ri- [ <- 28-29 -> ] chard Pigott als vervalser ontmaskerd; toen hem gevraagd werd een tekst te noteren, maakte hij dezelfde spellingsfout als in een van de brieven (‘hesitancy’ in plaats van ‘hesitency’). Pigott pleegde zelfmoord en Parnell beleefde het hoogtepunt van zijn roem. Even leek home rule binnen bereik en Gladstone zou later zeggen dat indien men in 1890 verkiezingen had georganiseerd, de home rulers zeker gewonnen hadden. Maar op het einde van hetzelfde jaar vroeg een zekere kapitein O‘Shea een echtscheiding aan wegens overspel van zijn vrouw Kitty met Parnell. Het katholieke Ierland, met de bisschoppen vooraan, stond op zijn kop. Drie weken na de echtscheiding was Parnell niet langer voorzitter van de nationalistische partij en hoewel home rule dankzij Gladstone nog tot 1894 een belangrijk thema zou blijven in de Britse politiek, leek de kans op een oplossing voorbij.

Op het einde van de negentiende eeuw, toen elke hoop op politieke onafhankelijkheid was opgegeven, ontstond er een nieuwe culturele beweging: een paar jonge schrijvers, waaronder William Butler Yeats, keerden zich af van de politiek en zochten hun heil in wat ze zelf de Anglo-Ierse renaissance of ‘Celtic Twilight’ noemden. Schrijvers zoals Yeats, Lady Gregory, John Synge, George Russell, Standish O‘Grady en Douglas Hyde probeerden de Ierse natie op het culturele vlak te realiseren. Aangezien deze beweging haar bloei kende toen Joyce zich als kunstenaar begon te manifesteren, is de ‘cultic twalette’, zoals Joyce ze in Finnegans Wake noemde, van het grootste belang.

Yeats en zijn vrienden vonden in de ondertussen opnieuw uitgegeven en vertaalde Ierse mythen en sagen de basis voor een nieuwe Ierse identiteit. Het moderne Ierland had helden nodig zoals Finn McCool en Cuchulain. Het volk diende opnieuw in contact gebracht te worden met de prechristelijke waarden die vervat lagen in de Ierse taal. De schrijvers hadden als plicht het volk zijn eigen mythen terug te geven. Tegelijkertijd zou deze culturele onafhankelijkheid van Engeland zorgen voor een nieuw contact met het continent waar ook dergelijke spirituele bewegingen zichtbaar waren in het symbolisme van Mallarmé en [ <- 29-30 -> ] Maeterlinck en in het werk van Wagner. Het spirituele omvatte trouwens ook het spiritistische: nogal wat van de volgelingen van Yeats waren lid van esoterische genootschappen en dichters zoals George Russell, die zich Æ liet noemen, droomden van een Messias die in het Gaelic-sprekende deel van West-Ierland geboren zou worden en zijn volk naar de geestelijke en spirituele vrijheid zou leiden. Ondertussen zorgde de Gaelic League voor de ontwikkeling van een volkscultuur die zich op alle terreinen afzette tegen Britse import: men ging Ierse sporten propageren, culturele festivals, volksdansen, klederdrachten. Maar centraal stond natuurlijk de taal: Douglas Hyde, de stichter van de League, was ervan overtuigd dat Ierland pas haar plaats als natie zou kunnen verdienen als heel het land opnieuw Iers zou spreken.

De groep rond Yeats zag het als een pragmatische eerste stap om de verhalen en mythen eerst in het Engels aan de Ieren terug te geven. Het theater leek het meest geschikte middel om enerzijds een zo groot mogelijk deel van de Ierse bevolking op te voeden en anderzijds aansluiting te vinden bij andere culturele bewegingen in Europa onder invloed van Ibsen, van het Gesamtkunstwerk van Wagner, en van het symbolistische theater van Maeterlinck. Daartoe richtte Yeats in 1897 samen met Edward Martyn en Lady Gregory het Irish Literary Theatre op, eerst met de beperkte ambitie twee stukken op te voeren: The Heather Field van Martyn en The Countess Cathleen van Yeats. Twee toneelstukken konden moeilijk meer verschillen: Martyns stuk is een Ibsen-achtig protret van een landeigenaar die het slachtoffer wordt van zijn ambitie om een stuk heideland vruchtbaar te maken. In navolging van de diepste overtuiging van de dichter dat de Ieren een van nuture poëtisch en mystiek ras waren, was het stuk van Yeats een symbolistische droom over een vaag-middeleeuwse gravin die de hongersnood onder haar pachters alleen kan lenigen door haar ziel te verkopen aan twee demonen. Uiteindelijk mag Cathleen haar ziel houden: de Allerhoogste houdt bij zijn beoordeling van een daad alleen rekening met de reden waarom mensen dingen doen. Martyns werk is een modern toneelstuk over menselij- [ <- 30-31 -> ] ke beslissingen, dat van Yeats een dromerige meditatie over eeuwige waarheden.

Hoewel de belangrijkste invloed van het Irish Literary Theatre zou komen van de meer realistische traditie van John Synge en Sean O‘Casey, was het Yeats‘ stuk dat voor een schandaal zorgde. Edward Martyn was een brave katholiek die zo begon te twijfelen aan de theologische implicaties van gravinnen die hun ziel verkopen dat hij pas overtuigd kon worden toen Yeats brieven voorlegde van vooraanstaande katholieken die niks ketters in het stuk konden vinden. Maar een priester die een politiek tegenstander van Yeats was, publiceerde een pamflet waarin hij het stuk om theologische redenen uiteindelijk toch nog veroordeelde. Het resultaat was dat de Ierse kardinaal in een open brief schreef dat het Ierse katholieke publiek wel erg gedegenereerd moest zijn, zowel op het religieuze als op het nationalistische vlak, om in alle rust een dergelijk stuk te bekijken. Eigenlijk vroeg de kardinaal, die het stuk natuurlijk niet gelezen had, gewoonweg om relletjes en die kreeg hij ook. De studenten van de katholieke universiteit, steeds klaar om zich door iets beledigd te voelen, waren voltallig aanwezig en deden wat van hen verwacht werd. Misschien waren de Ieren toch niet van nature de poëtische en mystieke zielen waar Yeats hen voor hield.

Met de hulp van George Moore, een neef van Edward Martyn en een van de belangrijkste kosmopolitische schrijvers in Londen (hij was een vriend van Zola en Edouard Dujardin en hij schreef de eerste naturalistische roman in het Engels), ging men de renaissance uitbreiden. Moore herschreef The Bending of the Bough, een toneelstuk van Martyn, en later speelde men tijdens het laatste seizoen, Diarmuid and Grania, een stuk over de Ierse Tristan en Isolde dat door Yeats en Moore was geschreven, en een stuk in het Gaelic door Douglas Hyde. In april 1902 speelde men onder een nieuwe naam, National Dramatic Society, Deirdre van Æ en het nationalistische stuk Kathleen ni Houlihan van Yeats. De acteurs waren niet langer Engelse professionelen maar Ierse amateurs. Ze waren onder meer leden van de nationalistische Doch- [ <- 31-32 -> ] ters van Ierland onder leiding van Maud Gonne, die zelf de titelrol van het stuk van Yeats voor haar rekening nam. Het succes van deze productie zorgde ervoor dat de belangrijkste figuren gingen samenwerken in een Irish National Theatre Society die dankzij een rijke Britse mecenas een onderkomen vond in het Abbey Theatre. Het eenvoudige taalgerichte theater was in een Europese context revolutionair en zou met John Synge, Sean O‘Casey en Brendan Behan toneelauteurs van wereldniveau voortbrengen.

Yeats zelf leerde hoe hij de middelen van een eenvoudig theater kon uitbuiten in zijn poëtische herwerkingen van Ierse mythen. Anderzijds maakten de dagelijkse beslommeringen van een theater dat professioneel gerund moest worden van de wat wereldvreemde jonge dichter een volwassen moderne man die later in zijn leven in staat was om als senator van het onafhankelijke Ierland een belangrijke rol te spelen. Zijn engagement in het theater en de politiek kwam zijn poëzie ten goede: de feeën en dromen verdwenen en er kwam een nieuwe gebalde dictie voor in de plaats. Maar de feeën en volksverhalen zouden nog een hele generatie lang de voornaamste thema's van vele Ierse dichters vormen.

Lady Gregory begon zelf ook te schrijven: haar cyclus Ierse verhalen die ze vertelde in een soort Iers edeldialect, had de bedoeling de Ieren hun eigen mythologie terug te geven in een taal die ook de hunne was. De verzameling Gods and Fighting Men uit 1904 noemde Yeats het beste boek dat tijdens zijn leven in Ierland gepubliceerd was, iets wat Joyce in het bibliotheekhoofdstuk van Ulysses niet vergeten was. Een andere schrijver die in hetzelfde hoofdstuk van Ulysses vermeld wordt is Moore, die een veel belangrijker invloed op Joyce heeft gehad dan Yeats of de andere Ierse nationalisten. George Moore wordt vandaag door weinig critici ernstig genomen. Dat heeft veel te maken met het feit dat de specialisten in de Ierse literatuur zoals hun studieobject zelf verdeeld zijn in twee groepen: de volgelingen van Yeats en die van Joyce. Moore schetste in zijn autobiografische werk [ <- 32-33 -> ] Hail and Farewell een ontluisterend portret van Yeats als een snob en een wereldvreemde dromer. In dezelfde periode liet hij de jonge dichter Joyce links liggen en zag hij meer in diens rumoerige vriend Oliver Gogarty: hij gaf de hoofdpersoon van zijn roman The Lake, een priester die verliefd wordt op een vrijgevochten onderwijzeres, de naam van zijn nieuwe vriend. Joyce nam wraak door zich in zijn brieven vrolijk te maken over de Ierse verhalen en de roman van Moore en hoewel de twee auteurs elkaar nog wel eens ontmoetten en schreven, kwam het nooit meer goed tussen hen.

Toen Moore in 1899 besloot naar Dublin te gaan om samen met Yeats het evangelie van de Ierse nationale cultuur te preken, was hij een belangrijk maar controversieel auteur in Londen. Hij schreef boeken die schandalen veroorzaakten, was trots op zijn contacten met de Franse naturalisten, impressionisten en symbolisten, en op zijn bezoeken aan Bayreuth. Hij was heel wat praktischer dan Yeats en wist meer over theater en acteurs dan Martyn. Maar hij vormde vooral een uitstekend tegengif voor de zweverige Yeats.

Belangrijker voor Joyce was dat Moore hem een model leverde voor een nieuw realistisch en kosmopolitisch proza dat Ierland als thema had zonder het over elfjes en over geïdealiseerde landbouwers te hebben. Moore schreef in The Untilled Field een aantal korte verhalen die het echte leven in Ierland beschreven, de ontgoochelingen die tot emigratie leidden, de nog grotere ontgoochelingen als de emigranten zich weer in Ierland wilden vestigen, de macht van de kerk, de conflicten binnen het gezin. Dit alles in een stijl die onsentimenteel realistisch was, zonder daardoor te vervallen in de wilde komedie van veel Ierse verhalen uit de negentiende eeuw. Toen Joyce de eerste verhalen van Dubliners schreef, waren dit zonder twijfel belangrijke voorbeelden: in 1904 begon hij in Pola aan een Italiaanse vertaling van Moores Celibates en in 1906 toen hij over de publicatie van Dubliners onderhandelde, schreef hij zijn uitgever dat het boek van hem een Ierse Zola zou maken. En in een lezing in Triëst in 1907 zei hij [ <- 33-34 -> ] over George Moore dat die ‘een intellectuele oase is in de Sahara van valse spiritualistische, messiaanse en detective-schrijfsels’ in Engeland.

Moores roman The Lake gaat over een dorpspriester in het westen van Ierland die verliefd wordt op een onderwijzeres die in opspraak komt en naar Engeland vlucht. Na een geloofscrisis die een hele winter duurt, besluit de priester een ongeval te simuleren door zijn kleren achter te laten aan het meer. Hij zwemt naakt naar de overkant, doet daar burgerkleren aan en verdwijnt voor altijd uit Ierland. Het verhaal is niet echt boeiend en de brieven van de jonge vrouw die met een kosmopolitisch persoon de Europese kunst leert kennen en met hem zelfs in Bayreuth terechtkomt, zijn geëxalteerd en weinig overtuigend. Maar Joyce leerde uit dit boek en uit het latere Hail and Farewell hoe hij een verhaal kon structureren met Wagneriaanse motieven. En Moore had in zijn Confessions of a Young Man ook al een soort A Portrait of the Artist as a Young Man geschreven. Joyce had dus wel degelijk een literaire vader in Ierland, en misschien is het daarom dat hij zoveel moeite heeft gedaan om Moore te verloochenen. De enige invloed die Joyce heeft toegegeven was de uitvinding van de innerlijke monoloog, die hij beweerde gevonden te hebben in een obscure roman van Edouard Dujardin, Les lauriers sont coupés. Joyce kocht de roman toen hij in Parijs studeerde omdat hij wist dat Dujardin een vriend van Moore was (hij stond model voor de kosmopolitische vriend van de onderwijzeres uit The Lake).

De literaire renaissance ging niet samen met een politieke vernieuwing: het elan dat de nationalisten onder Parnell hadden gekend was geheel verloren gegaan, maar in de marge van de culturele vernieuwing van de Gaelic League, werkten het radicaal-separatistische Sinn Féin, de Irish Republican Brotherhood en een socialistische groep rond James Connolly en Jim Larkin aan het uitbouwen van een eigen Ierse staat. Een vakbondsbeweging was in Ierland meer dan waar ook ter wereld een noodzaak geworden: de omstandigheden van de arbeidersklasse, vooral in de steden [ <- 34-35 -> ] Dublin en Belfast, was zo slecht dat zowel Marx en Engels als Lenin op bepaalde ogenblikken dachten dat de proletarische revolutie daar zou uitbreken. De vakbond die door Jim Larkin gesticht was, ging in 1913 een confrontatie aan met een werkgeversbond die alle leden van de Irish Transport and Workers‘ Union buitensloten, 24.000 arbeiders in totaal. Het conflict duurde acht maanden en was uiterst bits: er vielen zelfs doden. De bond organiseerde een militie, de Citizen Army, om de arbeiders tegen de politie te beschermen. De beweging kreeg de steun van Pearse en de nationalisten. Maar de politieke macht bleef in handen van de gematigde partij en geheel buiten het bereik van deze kleine, soms halfclandestiene bewegingen. In 1914 gingen de verschillende milities zich nog beter bewapenen, zowel de unionistisch-protestantse Ulster Volunteers als de nationalistische Irish Volunteers. Uiteindelijk stemde het parlement in Londen toe in een gewijzigde home rule die Ulster uitsloot voor minstens zes jaar, maar het uitbreken van de eerste wereldoorlog zorgde ervoor dat de zaak van de Ierse onafhankelijkheid opnieuw op de lange baan werd geschoven.

De Ierse geschiedenis had nog een verrassing in petto. In zijn gedicht ‘Easter 1916’ schreef William Butler Yeats een paar jaar na de feiten hoe hij en zijn artistieke vrienden zich vrolijk hadden gemaakt over James Connolly en Patrick Pearse, de kruideniers en klerken van de nationalistische beweging. Maar op Pasen 1916 waren zij het, de leiders van de Irish Republican Brotherhood en de Citizen Army, die een gewapende opstand tegen de Britse bezetters leidden, het hoofdpostkantoor van Dublin bezetten en de republiek uitriepen. Natuurlijk was de massa nog niet klaar om in opstand te komen, natuurlijk waren de militaire middelen te beperkt, en was alles na een paar dagen al afgelopen; de Ierse revolutionairen werden gearresteerd en ontwapend, en hun leiders binnen de week gefusilleerd. Maar Yeats beschrijft in zijn gedicht de belangrijke transformaties die zich voltrokken: ‘A terrible beauty is born.’ Deze zoveelste mislukte opstand zou de laatste mislukking zijn. De hele Ierse traditie van opoffering en [ <- 35-36 -> ] verlossing vond hier zijn apotheose. Op de dag waarop de christenen het lijden en de heropstanding van de zoon van hun god herdenken, offerden Pearse, Joyces eerste leraar Iers, en James Connolly, wiens syndicalistisch nationalisme het dichtst in de buurt kwam van Joyces eigen politieke opvattingen in het eerste decennium van de eeuw, hun leven voor de vrijheid van Ierland. De revolte duurde maar vijf dagen: de bevolking van Dublin keek eerder geamuseerd toe dan zich aan de kant van de revolutionairen te scharen en het Britse leger kon natuurlijk beroep [sic] doen op een rijke ervaring in het neerslaan van inboorlingenopstanden. Een kanoneerboot voer de Liffey op en schoot de hele buurt rond het postkantoor aan flarden. Pearse moest zich wel overgeven en hij en de overlevenden werden uitgejouwd door de ondankbare Dubliners toen ze naar de gevangenis werden gebracht. Maar de Britten maakten een aantal cruciale vergissingen waardoor ze het propagandavoordeel verloren: enerzijds arresteerden ze veel te veel mensen en wachtten ze net iets te lang om de leiders van de opstand te fusilleren. Daardoor was de stemming al opnieuw omgeslagen. Toen ook nog eens bleek dat de broer van Patrick Pearse werd geëxecuteerd alleen omdat hij de broer van zijn broer was en dat James Connolly zo zwaar gewond was dat ze hem in een stoel hadden moeten vastbinden om hem te kunnen neerschieten, was alles klaar voor een nieuwe legende. In de woelige periode onmiddellijk na de opstand werd Joyces beste vriend Francis Sheehy-Skeffington gearresteerd omdat hij soldaten had willen overtuigen op te houden met plunderen. Een Brits officier liet hem zonder proces neerschieten. Al deze Ierse helden offerden hun leven voor de goede zaak. De Ierse geschiedenis had haar equivalent van ‘Hier liggen hun lijken als zaden in ‘t zand, hoop op den oogst, O Vlaanderland’. Een vreselijke schoonheid was geboren.

De gevangenschap van de belangrijkste nationalisten was niet alleen goede propaganda naar buiten toe, ze radicaliseerde de beweging zelf. In de volgende verkiezingen werden de gematigde kandidaten van de home rule partij verslagen door die van het [ <- 36-37 -> ] radicale Sinn Féin. Zelfs Eamon de Valera, de belangrijkste overlevende militaire leider van de Paasopstand, werd verkozen. In de verkiezingen onmiddellijk na de oorlog werd de oude Ierse parlementaire partij vernietigd: van de 68 zetels hadden ze er in december 1918 nog zes over. Sinn Féin had 73 zetels en aangezien zij het parlement in Londen niet erkende, richtte ze op 21 januari 1919 een eigen Iers parlement in Dublin op, de Dáil Éireann. De Valera werd voorzitter, Arthur Griffith ondervoorzitter en Michael Collins hoofd van de militaire operaties. Hoewel het Britse leger en de politie op hun post bleven, nam het nieuwe parlement een belangrijk deel van de administratie van het land in handen. Op het militaire terrein zorgde de Irish Republican Army, onder leiding van de briljante generaal Michael Collins voor een guerrillacampagne waar de Britten alleen evenveel geweld konden tegenover stellen, onder meer door het inzetten van oud-strijders van de wereldoorlog die zich moeilijk konden aanpassen aan het burgerleven en voor een ware terreur zorgden. In 1922 waren de Britten de hele toestand beu: Arthur Griffith en Collins slaagden erin een overeenkomst te bereiken met de Britse premier Lloyd George. Ierland zou een vrijstaat worden binnen het Britse Gemenebest maar zonder Ulster; de leden van de Dáil moesten dus nog steeds een eed van trouw afleggen aan de Britse kroon. Voor een harde kern van het IRA waren deze voorwaarden onaanvaardbaar. Hoewel de voorstanders van het verdrag het pleit wonnen in de Dáil met 64 tegen 57 stemmen, zetten de tegenstanders onder leiding van De Valera de gewapende strijd verder, eerst tegen het Britse leger en toen dat zich terugtrok, tegen het leger van de Ierse Vrijstaat.

De verkiezingen van juni 1922 losten niets op. De voorstanders van het verdrag met Groot-Brittannië haalden 58 van de 128 zetels, de tegenstanders 35 en de andere partijen ook 35. De nieuwe regering was wel verplicht haar gezag te laten gelden, vooral toen de tegenstanders de vice-stafchef van het leger gijzelden. De Ierse vrijheidsstrijd ging op deze manier naadloos over in een burgeroorlog van een ongekende wreedheid. Michael Collins [ <- 37-38 -> ] werd in augustus 1922 in een hinderlaag gelokt en gedood., Arthur Griffith was tien dagen eerder gestorven, een lid van de senaat werd ontvoerd en vermoord. De regering van de Vrijstaat liet op haar beurt een aantal gevangen leiders van het IRA fusilleren, waaronder Rory O‘Connor, die toevallig de naam had van Ruadri O‘Connor, de laatste hoge koning van Ierland. Op het graf van Michael Collins vond men een briefje met een waarschuwing aan zijn opvolger, Richard Mulcahy: ‘Move over Mick, Make room for Dick’, een zinnetje dat later in Finnegans Wake zou terecht komen. De ene wreedheid lokte de ander uit: broer vocht tegen broer, vader tegen zoon, buur tegen buur. In deze periode werden wonden geslagen in families en dorpen die nog altijd niet geheeld zijn en tot vandaag een rol spelen in de Ierse politiek. Oliver St. John Gogarty, de vriend van Joyce die ondertussen senator geworden was, werd gevangengenomen door het IRA, waarschijnlijk om neergeschoten te worden, maar wist te ontsnappen door over de Liffey te zwemmen. Toen er uiteindelijk toch een compromis met De Valera werd gevonden had de Vrijstaat 77 leden van het IRA geëxecuteerd en waren er 4000 doden gevallen, flink wat meer dan in de guerrilla tegen de Britten. Een cynische versie van de nationalistische slogan ‘wat we zelf doen doen we beter’.

Joyce volgde de gebeurtenissen in Ierland op de voet, vooral toen zijn vrouw met de kinderen in april 1922 haar familie in Galway ging bezoeken. Er braken gevechten uit in de stad tussen de twee fracties en de trein waarin Nora en de kinderen naar Dublin vluchtten werd door beide partijen onder vuur genomen. Hoewel zijn interesse voor de Ierse politiek verminderde naarmate duidelijker werd dat de nationalistisch-katholieke republikeinen van De Valera het haalden, bleef Joyce deze aanslag en uiteindelijk heel Ierland als een soort persoonlijke belediging beschouwen. Joyce had er blijkbaar belang bij te denken dat de Ierse Vrijstaat een samenzwering was tegen hemzelf. Hij zou in de toekomst blijven weigeren het land nog te bezoeken of er wat dan ook mee te maken te hebben, zelfs toen Yeats, de enige schrijver die hij als een gelijke beschouwde, hem uitnodigde lid van de Ierse Acade- [ <- 38-39 -> ] mie te worden.Vanaf het ogenblik dat Ierland eindelijk onafhankelijk werd, ging Joyce zich als een Brit beschouwen en hij speelde verschillende keren met het idee om zich permanent in Londen te vestigen.

Het land dat De Valera in de jaren dertig opbouwde en dat zou standhouden tot Ierland lid werd van de EEG was net het omgekeerde geworden van wat Joyce gedroomd had: het was nationalistisch, katholiek, ruraal en (alleen officieel) Ierssprekend. Voor de tweede wereldoorlog leunde De Valera dicht aan bij fascistoïde katholieke leiders zoals Franco en Salasar, en tijdens de oorlog bleef Ierland krampachtig neutraal, met zelfs een lichte voorkeur voor Hitler. In zijn Iers Dagboek vertelt Heinrich Böll van een bezoek onmiddellijk na de oorlog aan een Ierse arts. Als Böll zegt dat hij Duitser is, vertelt de man dat hij een groot bewonderaar is van Hitler. De Duitse schrijver antwoordt dat Hitler heel wat misdaden op zijn geweten heeft, onder meer de concentratiekampen, waarop de tandarts zegt: ‘Ach, hebt u zich ook laten beetnemen door de Britse propaganda?’

Waarschijnlijk als gevolg van een administratieve vergissing, is het werk van Joyce nooit op de officiële lijst van verboden boeken terechtgekomen. Maar Joyce was tot een eind in de jaren zeventig alleen van belang voor een kleine groep kosmopolitische en dissidente intellectuelen. Toen ik in 1977 in Dublin studeerde, was er alleen de Joyce Toren, die dan nog alleen tijdens de zomer geopend was. Op Joyces geboortehuis in Rathgar was een kleine gedenkplaat bevestigd, maar die was betaald en geplaatst door een Amerikaanse universiteit.

Ondertussen is er in Ierland heel wat veranderd. Vandaag is Joyce overal in Dublin aanwezig, sinds kort zelfs op de bankbiljetten van 10 pond. Er staan verschillende standbeelden van Joyce in de stad, onder meer in Stephen‘s Green. Ook in O‘Connell Street staat een standbeeld, dicht in de buurt van een fontein met een beeld van Anna Livia, de rivier die de stad in tweeën verdeelt en die heldin is in Finnegans Wake. De Dubliners zelf noe- [ <- 39-40 -> ] men haar de ‘Whore in the Sewer’ (in het Dublins rijmt het eerste woord met het laatste) of ‘ Floozy in the Jacuzzi’. Elk jaar in juli organiseert het departement Anglo-Ierse literatuur van University College een James Joyce Summerschool. Sinds 1982, het jaar waarin hij honderd zou zijn geworden, heeft Dublin Joyce eindelijk aanvaard, al was het maar om toeristische redenen. In ieder geval was het een belangrijk symbool toen Mary Robinson het Internationale James Joyce Symposium van 1992 opende. Robinson is niet alleen de eerste vrouwelijke president van Ierland, zij heeft als advocaat in de jaren zeventig en tachtig ook in een aantal ophefmakende zaken gepleit waarin ze met succes Ierlands voorbijgestreefde wetgeving in vraag stelde. En als presidente initieerde ze de politiek om wat ze Ierlands vijfde provincie noemt, de vele Ieren die in het buitenland wonen, opnieuw welkom te heten. Zo is Joyce een halve eeuw na zijn dood toch nog thuis in Ierland. [ <- 40 ]


Deze tekst werd oorspronkelijk gepubliceerd als “Eiland van heiligen en geleerden” (p. 13-40) in:
James Joyce : schrijver / Geert Lernout. - Leuven : Kritak, 1994. - 232 p. - ISBN 90-6303-592-6.
Publicatie op deze website na overleg met en toestemming van de auteur en de uitgever.

© 1999-2000 HTML-versie: Patrick Vanhoucke - Deze pagina maakt deel uit van een website met frames
URL:
http://bewoner.antwerpen.be/gbdi/dublin/ - Laatste wijziging van deze deelpagina: 02-01-2000